Begin jaren tachtig koop ik het titelloze debuut van Klaus Nomi. Mede dankzij David Bowie is hij op dat moment redelijk bekend aan het worden. Na jaren sappelen in de marge. Ongetwijfeld zal zijn opvallende verschijning daar aan bij hebben gedragen. Toch valt in eerste instantie vooral zijn stem op. Een Duitse zanger met klassieke aspiraties, die uiteindelijk noodgedwongen zijn heil zoekt in de popmuziek. Van dat eerste album valt The Cold Song op. Vooral in dat stuk komen zijn vocalen prachtig tot zijn recht. In de basis een trage, doch indrukwekkende mars. Het duurt enige jaren voor het tot me doordringt dat juist dit nummer niet van hemzelf is. De muziek is van Henry Purcell. De tekst van John Dryden. Het gaat om een moderne bewerking van een op dat moment bijna drie eeuwen oude compositie. Getiteld What Power Art Thou. Afkomstig uit de opera King Arthur. In 1691 wordt deze voor het eerst opgevoerd. In de loop der jaren zijn er vele uiteenlopende versies opgenomen. Vooral in de wereld van de klassieke muziek. Omdat Purcell het oorspronkelijk schreef voor een bas, is de versie van Nomi opvallend. In navolging van hem, vind je hier en daar ook wat contratenoren terug die zich aan The Cold Song wagen. Zoals Andreas Scholl. Buiten de wereld van de klassieke muziek valt de Duitse variant van Nanette Scriba op. In negatieve zin trekt ook Sting’s versie de aandacht. Afkomstig van If On A Winter’s Night. Qua tempo zijn er ook vele varianten. De mooiste vertolking is uiteindelijk toch van Klaus Nomi zelf. Vlak voor zijn dood treedt hij in München nog een keer op met een volledig philharmonisch orkest. Daar brengt hij de mooiste versie van What Power Art Thou die ik ooit gehoord heb. Waarmee de cirkel weer rond is.