Het is bijna vreemd om na het overlijden van David Bowie naar Blackstar te luisteren. Omdat de plaat zoveel tekstuele verwijzingen naar zijn naderende einde bevat. Alhoewel Lazarus en het titelnummer al eerder als single zijn uitgebracht, herken je nu pas de symboliek. Vallen ineens de puzzlestukjes op hun plek. Look up here, I’m in heaven. Zelfs zijn eigen dood verwordt daarmee tot een geregisseerd kunstwerk. Op zijn verjaardag de wereldwijde release van zijn allerlaatste album, om vervolgens de zondag erop te sterven. Los van alle dramatiek en symboliek die rond Blackstar hangt, is zijn laatste wapenfeit vooral een goede plaat geworden. Bowie weet te verrassen. Na een lange stilte zet hij zich drie jaar geleden met The Next Day weer voorzichtig op de kaart. Met Blackstar bevestigt Bowie wederom zijn status in de voorhoede van de popmuziek. Daar waar we hem het liefst zien. Omdat hij weer durft te experimenteren. Hierdoor klinkt het album enorm fris. De creativiteit spat er van af. Mede dankzij Donny McCaslin op saxofoon. Het al eerder speciaal voor de compilatie Nothing Has Changed uitgebrachte Sue is voor Blackstar van een ander arrangement voorzien. Deze versie bevat nog steeds invloeden uit de Jazz, maar die zijn nu vooral gekoppeld aan structuren die meer aan Rock en Pop doen denken. Daardoor blijft het een consistent album. Van begin tot eind. Afsluiter I Can’t Give Everything Away klinkt nog het meest traditioneel van alle nummers, maar ook deze ballad kan tippen aan het beste werk dat Bowie in zijn glansrijke carrière heeft opgeleverd. Blackstar is een briljant afscheidsalbum.