Op 8 oktober recenseerde ik Opex van Arno. In de ochtend. Diezelfde dag, vlak voor middernacht, overleed mijn moeder. Ze lag na een heupoperatie al een tijdje slecht. Dat kwam bovenop de Alzheimer. Mijn liefde voor muziek heb ik niet van haar. Zij was vooral een consument. Wel iemand die ervoor openstond, maar niet een persoon die zelf actief op zoek ging. Dankzij mij leerde ze Jean-Michel Jarre kennen. Het vijfde deel van Equinoxe werd haar favoriet. Na haar dood, kreeg ik haar platen. Veel verzamelaars die iedereen had in de jaren zeventig. Maar ook Hollies van The Hollies. Ik weet dat deze dierbaar voor haar was. Ze vond The Air That I Breathe mooi. Mijn vader gaf haar die plaat. In 1974. En nu heb ik hem. Ik heb ernaar geluisterd, maar het is niet een album dat ik zou hebben aangeschaft. Vanwege het hele verhaal erachter, is het wel een dankbaar item geworden in mijn collectie. Vlak na haar overlijden, merk ik dat ik niet naar muziek kan luisteren. Ik vind niet de platen die me kunnen ondersteunen bij het verlies. Een week later zorgt Tangerine Dream voor troost. Logos, Exit en Encore zet ik met enige regelmaat op. Ook herontdek ik The New Kings van Marillion. It changed our lives, but did it really happen. Het gaat als een mantra door mijn hoofd. De ultieme track blijkt uiteindelijk She’s Gone van David Van Tieghem te zijn. Een instrumentaal meesterwerkje van nog geen 2 minuten dat wonderwel het gevoel samenvat van de mantelzorger die nu geen mantelzorger meer is. Heel stiekem luister ik ook naar The Hollies. Haar plaat. Die ze van mijn vader kreeg. In 1974.